Een meetinstrument om een netwerkverbinding te testen voor foutopsporing en protocolcontrole.
In een verbinding tussen twee netwerken, de omzetter van het ene protocol naar een ander.
Eenheid gegevens die wordt uitgewisseld tussen twee protocollagen.
Stapel programmatuur in elk knooppunt van een netwerk die van boven naar beneden en terug wordt doorlopen bij het verzenden van een pakket informatie.
Eén van de lagen bijvoorbeeld van het OSI-model.
Een protocol op zich is vaak niet genoeg om alle functionaliteit te beschrijven. Daarom wordt vaak gesproken van een gelaagde structuur van een aantal bij elkaar horende protocollen: de protocolstack.
Verzameling procedures die wordt gebruikt voor het uitvoeren van taken in een netwerk, in TCP/IP voor internetworking.
Protocol gebruikt om dynamisch internetadressen om te zetten naar fysieke adressen in een netwerk, zoals in DNS.
Een pakket met het internetadres van een host computer. De ontvangende computer beantwoordt dit met het overeenkomstige Ethernet-adres.