De manier waarop een programma, toepassing of systeem van fabriekswege is ingesteld.
Standaardiseren, procedures en werkwijzen vastleggen.
Kenmerk dat of waarde die automatisch door het systeem gebruikt wordt.
De vaste plaats, directory of folder voor bijvoorbeeld een reservekopie.
Het pad dat in DOS is ingesteld met de PATH-opdracht.
Pakket voor een bepaalde toepassing.
Het standaard ingestelde protocol, bijvoorbeeld TCP/IP in Windows.
Het station dat staat aangegeven in de prompt in DOS, bijvoorbeeld ‘A:\’.